Veldprospectie | ZWINPROJECT

Traditionele archeologie in een nieuw jasje

Archeologische veldprospectie of ‘fieldwalking’ is een traditionele prospectiemethode die erop gericht is bovengeploegd archeologische materiaal (‘oppervlaktevondsten’) systematisch te verzamelen en te registreren. De opkomst van zeer precieze GPS-apparatuur schept nu de mogelijkheid om de techniek te innoveren en oppervlaktevondsten in een veel hogere resolutie te registreren. Aangezien de noordelijke velden op de site van Monnikerede bezaaid liggen met scherven, botresten en bouwmateriaal, werd deze site de ideale test-case om de vernieuwde veldprospectie te testen.

Hoge-precisie prospectie

Waar vroeger alle vondsten per looplijn of vierkant verzameld werden, krijgt elk afzonderlijk artefact nu een apart vondstzakje en nummer. Na de prospectie wordt elke vondst ingemeten en verzameld door het gebruik van een zeer precieze RTK-GPS. In het labo worden de vondsten vervolgens gereinigd en gedetermineerd volgens categorie, type, vorm en datering. Deze informatie wordt dan in een database verwerkt, dewelke in GIS gekoppeld kan worden aan de genummerde puntlocaties die werden opgemeten met de GPS. Op die manier krijgen we dus een puntenwolk die makkelijk raadpleegbaar is: een ruimtelijke database. Een bevraging van deze puntenwolk (bvb: ‘toon alle 13e-eeuwse scherven’) laat toe om specifieke eigenschappen van de verzamelde data, ruimtelijk te gaan onderzoeken. Door een interpolatie-berekening uit te voeren, kunnen die bevragingen dan weer beter gevisualiseerd worden en verkrijgen we makkelijk leesbare densiteitskaarten of zogenaamde ‘heatmaps’.

Puntenwolken van aardewerk op de drie sites. Elk punt komt overeen met één gedetermineerde vondst in de database.

Het behoud van historisch relevante patronen

De analyse van de verspreiding van het aardewerk heeft enkele opvallende resultaten. Ten eerste wordt duidelijk dat het bovengeploegde materiaal een relevante clustering vertoont. Ondanks de eeuwenlange intensieve landbouwbewerking, blijken de ruimtelijke patronen nog steeds bewaard in de spreiding van de oppervlaktevondsten. Als we vervolgens het 13e-eeuwse materiaal scheiden van het  14e-15e -eeuwse materiaal, zien we dat het oudere materiaal meer in het centrum (en bij de vermoedelijke haven) voorkomt, terwijl het jongere materiaal een meer laterale verspreiding kent: richting oost en west in Monnikerede, en richting het oosten en het noorden in Hoeke. Deze gedetailleerde veldprospectie heeft dus aangetoond dat bovengeploegde oppervlaktevondsten nog steeds historisch relevante patronen kunnen bevatten. De integratie van deze data met de geofysische prospectie, ommelopers en metaaldetectievondsten bevestigen deze stelling.

Op de densiteitskaarten is te zien dat materiaal uit de 13e eeuw een meer beperkte, centrale verspreiding heeft, en het latere materiaal meer verspreid is.

Een artikel over het geïntegreerd geofysisch en fieldwalking onderzoek in Monnikerede en Hoeke is gepubliceerd in Archaeological Prospection en is ook hier terug te vinden op de website.