Status Quaestionis: het Zwindebat | ZWINPROJECT

Het onderzoeksproject startte met de opmaak van een stand van zaken van het Zwindebat. Al bijna 150 jaar wordt het ontstaan, de bloei en het verval van de Zwinregio onderzocht, hetgeen resulteerde in een aanzienlijke stapel literatuur. Niet enkel deze secundaire bronnen, maar ook de primaire bronnen worden grondig herbekeken. Daarbij gaat het niet alleen over geschreven historische bronnen, maar ook historisch kaartmateriaal, bodemkartering en archeologisch onderzoek maken deel uit van deze status quaestionis. Deze eerste fase van het onderzoek was belangrijk om de evoluties en pijnpunten van het Zwindebat te kunnen blootleggen.


Een eerste duik in de Brugse Archieven van Gilliodts-Van Severen (links), Brugge op de kaart van Pourbus (midden)(©RAB) en de bodemkaart (rechts)(©AGIV)

In de eerste fase (1871-1945) was het onderzoek gebaseerd op historische en geologische data. Aangezien informatie over de vroegste fases ontbrak, lag de focus initieel op de latere verzanding van de geul. Algemeen werd aangenomen dat een vroegmiddeleeuwse brede geul op natuurlijke wijze geleidelijk aan verzandde. In een tweede fase (1945-1978) was er meer toenadering tussen onderzoekers van verschillende academische onderzoeksdomeinen. De naoorlogse opmaak van de Belgische bodemkaart bracht nieuwe inzichten inzake de bodemopbouw van de kustvlakte. Aanvankelijk werd de opeenvolging van transgressies en regressies (beter gekend als het Duinkerke-model) gezien als de motor van de geomorfologishce processen, later werd het onregelmatig patroon van stormvloeden meer belang toebedeeld. Opmerkelijk in deze fase is ook de opkomst en inbreng van heemkundige kringen. Amateurs als René De Keyser gingen in discussie met academici als Adriaan Verhulst en brachten het debat in een stroomversnelling. Pas vanaf de derde fase van het debat (1978-2010) werd menselijk ingrijpen als een belangrijke factor erkend in de geomorfologie van het Zwinstreek. Het Duinkerke-model had afgedaan en van trans- en regressies was niet langer sprake. Nieuw bodemkundig en archeologisch onderzoek bracht een veel complexer model naar voren, dat echter maar moeilijk ingang vond bij het brede publiek. Vanaf 2010 zien we een intensifiëring van het onderzoek, zowel bij ons in de Belgische kustvlakte, als in het hele Noordzeegebied.